Een groene stad voor iedereen
Hoe zorgen we dat alle inwoners de vruchten plukken van natuur in de stad? Met die vraag houden verschillende onderzoekers van Wageningen University & Research zich bezig. “Wij willen dat zoveel mogelijk mensen profiteren van groene steden – ook het maatschappelijke aspect moet daarom hoog op de agenda van projecten rondom klimaatadaptatie en stadsnatuur.”
Fiets op een warme zomerdag een rondje door de stad en je voelt de verschillen in temperatuur. Koeler langs het water of in de schaduw van een rij bomen; warmer langs een drukke weg met weinig beschutting. Een open deur? Misschien. Toch wordt het potentieel van groen in de stad nog niet altijd benut. Bovendien is het oneerlijk verdeeld over wijken, met maatschappelijke verschillen tot gevolg.
“Bij groen in de stad denk je al snel aan parken, bomenrijen en plantsoenen”, vertelt Marian Stuiver, programmaleider Green Cities bij Wageningen University & Research (WUR). “Maar onder stedelijk groen vallen bijvoorbeeld ook gezamenlijke moestuinen. Die laatste zorgen niet alleen voor bereikbaar vers voedsel, maar brengen ook mensen samen. Stedelijk groen verkleint maatschappelijke verschillen.”
Meer natuur in de stad zorgt voor verkoeling. Wijken met voldoende groen zijn tot wel twee graden koeler dan wijken met minder groen. Ook vangen groene gebieden regenwater beter op. In de natuur ervaren we meer geluk en minder stress. Via stadslandbouw – urban food systems in allerlei vormen – wordt gezond voedsel bereikbaar voor stedelingen.
Op dit moment is de toegang tot groen en tot vers voedsel vaak ongelijk verdeeld. Wijken met een lage sociaaleconomische status zijn minder groen en de luchtkwaliteit is er slechter. Dit heeft gevolgen voor de gezondheid van de wijkbewoners, en dat begint al vroeg. Zo hebben kinderen in groene wijken minder vaak overgewicht. En is er een relatie tussen groen in de wijk en het gebruik van ADHD-medicatie onder kinderen: hoe meer groen, hoe lager het medicijngebruik.
Simpelweg vergroenen is niet altijd de oplossing. Paradoxaal genoeg wordt wonen in het groen door extra maatregelen soms juist een luxe – ook in Nederlandse steden. Vergroening maakt wijken leefbaarder en prettiger om in te wonen. Daardoor stijgen de huizenprijzen. Zo ontstaat ‘groengentrificatie’: wonen in groene wijken wordt voor grote groepen mensen onbereikbaar.
Een groene stad voor iedereen ontstaat dus niet vanzelf. Beleidsmakers moeten actief waken voor de gelijke toegang tot groen voor mensen uit verschillende wijken en met een verschillende sociaaleconomische status. Simpel gezegd moeten ze plannen maken die werken voor de mensen die van het groen moeten kunnen profiteren. Wie zijn zij, en waar hebben ze behoefte aan? En hoe kunnen ze zelf bijdragen aan de groene stad? Kortom: hoe maken we stedelijke natuur bereikbaar voor zoveel mogelijk mensen? Een kleine bloemlezing uit Wagenings onderzoek laat zien wat er kan.
Lokaal, met de locals
Bij het ontwerpen van een stad of wijk zorgen betrokken eindgebruikers voor de beste – lees: de best bij hen passende – resultaten. Marian Stuiver legt uit: “Je moet je afvragen: wie gaat de uitkomst van mijn plan gebruiken? Ken ik die mensen? Zo niet, waarom en op basis waarvan ben ik dan aan het ontwerpen?”
Een mooi voorbeeld is de verkenning van stadslandbouw in Amsterdam-Zuidoost die de WUR uitvoerde met het Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS Institute). “Amsterdam-Zuidoost is een divers stadsdeel waar mensen wonen met verschillende achtergronden,” vertelt Eveline van Leeuwen, wetenschappelijk directeur van het AMS Institute en hoogleraar aan de WUR. “Voor hen zijn de eigen eettradities belangrijk. Maar sommige ingrediënten zijn niet altijd makkelijk verkrijgbaar. Bovendien is de ecologische voetafdruk van het importeren van exotische groenten groot. De vraag is dus: kunnen we die ook lokaal produceren? En zo ja, hoe?”
Dat laatste hangt sterk af van de lokale doelen. Van Leeuwen: “Grote thema’s en uitdagingen, waaronder duurzame voedselvoorziening en klimaatbestendige steden, kun je het best lokaal aanpakken. Daar vind je de beste oplossingen, omdat de uitdagingen per regio verschillen.”
In Amsterdam-Zuidoost zijn gezamenlijke moestuinen misschien de juiste keuze. Van Leeuwen: “Professionele landbouw mag dan zorgen voor hogere opbrengsten; in dit geval gaat het ook om samen eten, en om het bevorderen van de integratie en interactie in de wijk. Goede redenen om te kiezen voor moestuinen. Je moet je realiseren dat een project succesvol kan zijn zonder dat het heel groot is, of lang draait.”
Relatief kleinschalig en toch succesvol zijn ook de foodhubs in Washington DC die Marian Stuiver onderzoekt samen met Sabine O’Hara (University of the District of Columbia). De foodhubs staan in wijken waar de afstand tot gezond voedsel het grootst is – letterlijk én figuurlijk. Soms is het wel acht kilometer lopen naar een supermarkt. “Door juist in deze wijken te gaan werken, zorgen we voor groene eilandjes die natuur en vers voedsel bereikbaar maken”, vertelt Stuiver. “Die lokale inzet is echt nodig om te komen tot een eerlijker stad.”
De foodhubs worden ingezet voor de productie, bereiding en distributie van gezonde producten. En voor voorlichting over voeding, dieet en gezondheid en coaching van lokale ondernemers. Want naast het ontwikkelen van tastbaar groen in de stad, vergroot kennis de sociale gelijkheid. Het is daarbij belangrijk om te profiteren van kennis die aanwezig is in de wijk. Door buurtbewoners te betrekken, kunnen zij hun expertise inbrengen en zorgen dat het groen past bij hun wensen.
Voer een eerlijk en realistisch gesprek
Sterker nog: burgerinitiatieven nemen vaak het voortouw om wensen uit de wijk in de praktijk te brengen. Met duurzame energie, eigen afvalmanagement en gezamenlijke moestuinen vullen ze gaten in het beleid van gemeentebesturen.
Een interessante ontwikkeling voor Martijn Duineveld, universitair hoofddocent culturele geografie aan de WUR. “Overheden gebruiken veel retoriek, maar ze bedoelen meestal: ‘we willen meer participatie binnen onze kaders’. Als burgers het hebben over participatie, dan bedoelen ze vaak zelforganisatie. Dat leidt tot teleurstellingen.” De uitdaging voor burgers en overheid is dus om een eerlijke en realistische dialoog te blijven voeren.
Duineveld werkte aan een onderzoeksproject in de Utrechtse wijk Rotsoord. “Toen die omgeving werd vernieuwd, stond het belang van projectontwikkelaars voorop. Rotsoord werd opgepoetst, met veel nieuwbouw.” Wandel je nu door Rotsoord, dan zie je dat de wijk vooral uit steen bestaat – er staan nauwelijks bomen en struiken. “Op plekken waar de publieke ruimte wordt geprivatiseerd, bepaalt de gemeente niet meer wat er met die ruimte gebeurt. Hoewel gemeentes makkelijk en snel geld verdienen als ze grond verkopen, moeten ze dat dus niet doen als ze groenruimte bereikbaar willen houden voor bewoners.”
Denk, durf, doe
Burgerinitiatieven die creatief gebruik maken van de ruimte in de stad zijn hard nodig om de beste oplossingen voor stedelijk groen te ontdekken. Een mooi voorbeeld is de Kaskantine in Amsterdam Nieuw-West. Een zelfvoorzienende installatie van kassen en zeecontainers die natuur bereikbaar maakt op grond die anders niet wordt gebruikt. De Kaskantine creëert een plek waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en mee kunnen doen. Bijvoorbeeld door samen groenten te verbouwen.
Bij de Kaskantine is goed nagedacht over het eigenaarschap over de grond. Een interessante ontwikkeling volgens Green Cities-onderzoeker Marian Stuiver: “Als je met een aantal mensen een groen gebied in de stad wilt beheren, hoe organiseer je dat dan? In een stichting? En wie profiteert van de opbrengsten, en op welke manier?”
Belangrijke vragen voor de toekomst van groene initiatieven, weet ook Rosalie van Dam, bestuurskundig onderzoeker bij Wageningen Environmental Research. In de Vriendentuinen die zij onderzoekt begeleiden zorgboeren onder andere mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zodat zij betekenisvol werk hebben. Een deel van de opbrengst gaat naar voedselhulporganisaties, zoals de voedselbank. Alleen maar winnaars, zou je zeggen. Toch is het een moeizaam systeem.
De belangrijkste uitdaging is om het aanbod van de Vriendentuinen en de afname door voedselbanken goed op elkaar aan te laten sluiten. “De donaties van de Vriendentuinen werken vooral op basis van overschot,” vertelt Van Dam. “Maar voedselbanken willen zekerheid over leveringen en de manier waarop die worden aangeleverd.”
Daarnaast is de waardigheid van de ontvangers van voedselhulp een issue. “Wij gaan daarom kijken naar nieuwe manieren van het organiseren van voedselhulp”, legt Van Dam uit. “Je kunt bijvoorbeeld zorgen dat mensen iets terug kunnen doen. Of nadenken over de plaatsen waar mensen met een krappe beurs hun boodschappen doen. Sociale kruideniers zien hen bijvoorbeeld als normale klanten en bieden hen keuzevrijheid. Ook kun je voedselhulp niet op speciale plekken aanbieden, maar in een gewone supermarkt, waar mensen ‘betalen’ met strippenkaarten. Met dit soort gelijkwaardiger vormen wordt al geëxperimenteerd.”
Echte verandering
Stedelijk groen zorgt dus op verschillende manieren voor gelijkwaardigheid. Via wijken waar mensen gezond kunnen leven, stadslandbouw die mensen voedt en samenbrengt en voedselsystemen waar mensen met afstand tot de arbeidsmarkt bijdragen en waarvan mensen profiteren die moeite hebben hun boodschappen te betalen. Wat belangrijk is hangt sterk af van de lokale situatie.
Marian Stuiver pleit voor het betrekken van de juiste mensen bij het ontwerpen en realiseren van de groene steden van de toekomst. Waarin natuur en gezond voedsel voor iedereen bereikbaar zijn. “Wij als wetenschappers kunnen hameren op onze eigen expertise. Maar we kunnen beter een wijkbewoner vragen om mee te denken, of de hulp van een kunstenaar inroepen bij het vertellen van het verhaal. Door ieders expertise te gebruiken, zorgen we voor echte verandering van de stad.”