De bijgaande recensie en beschrijving komt uit Trouw: Hoe het Nederlandse platteland eind negentiende eeuw radicaal veranderde.
Stoomploeg, ongedateerdBeeld Nationaal Archief
In zijn nieuwe boek richt Auke van der Woud zijn blik op de provincie. Hij beschrijft op meesterlijke wijze een tijd waarin Nederland volledig op de schop ging.
Reisjournalist avant la lettre G. Bosch werd niet vrolijk toen hij in 1875 uit het raampje keek van de trein die hem van Eindhoven naar Venlo bracht: “De reiziger bevindt zich op eene uitgestrekte vlakte, die hem zwart en somber aanstaart: niets dan mislukte voortbrengselen van plantengroei”. Langs de rails waarover hij boemelde, zag hij ‘ongelukkige eikenstruiken’ en een verscheidenheid aan heidegewassen, ‘bovenal de vrienden en vriendinnen van vocht en moeras’.
Onland, zo heetten zulke landschappen in de negentiende eeuw en de door Bosch beschreven Peelstreek werd met recht zo genoemd. Als nette burger meed je die zompige woestenij, waar enkel wat criminelen, schaapsherders en vagebonden rondzwierven. Anderhalve eeuw later beslaat De Peel nog slechts dertig vierkante kilometer, een fractie van de oppervlakte van 150 jaar geleden. Waar je toen twee planken onder je voeten moest binden om niet weg te zinken, zorgt een drainagesysteem er nu voor dat het ondoordringbare moeras van eertijds eenvoudig kan worden doorkruist.
Staatsbosbeheer prijst het gebied aan als een ‘paradijs voor natuurliefhebbers en wandelaars’. Het terrein ‘ademt het verleden’. Die woorden zijn tegen het zere been van Auke van der Woud. De Peel van vandaag lijkt haast in niets op De Peel van weleer. Het is ‘een sprookje’, vindt hij, “een verhaaltje, voor recreanten met waterdichte schoenen”. En over soortgelijke natuurgebieden: “Ze zijn een uiterst liefdevol verzorgd overblijfsel, maar in zekere zin toch grafzerken”.
Dit schrijft de emeritus hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis in Het landschap, de mensen. Nederland 1850-1940, waarin hij laat zien hoe het platteland en zijn bewoners in een relatief kort tijdsbestek radicaal veranderden. Kronkelende, onbegaanbare rivieren en beken werden uitgediept en gekanaliseerd. Heesters, bomen, onkruid, plassen, bulten en kuilen verdwenen uit de rommelige akkers en weilanden. Zandverstuivingen, heidevelden en andere woeste gronden werden tot vruchtbare landbouwgebieden herschapen.
De vooruitgang rukt op: een gekanaliseerd riviertje (ongedateerd).Beeld Nationaal Archief
Nederland ging totaal op de schop. In een eeuw tijd werd grofweg de helft van het territoir ontgonnen, geëgaliseerd, ontwaterd, herverkaveld, rechtgetrokken. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de grote stukken landbouwgrond die in de Randstad werden prijsgegeven om grote stadsuitbreidingen mogelijk te maken.
De stad en haar inwoners
Over de expansie van de steden en de gelijk opgaande groei van achterbuurten vol armoedzaaiers schreef Van der Woud eerder Koninkrijk vol sloppen (2010). In De nieuwe mens (2015) onderzocht hij hoe het materialisme rond 1900 de stedeling in de greep kreeg. Die mentaliteitsverandering kon zich zo snel voltrekken doordat de Nederlander in de halve eeuw daarvoor kennis had gemaakt met massacommunicatie en massamobiliteit, de thema’s van het met de Libris Geschiedenis Prijs bekroonde Een nieuwe wereld (2007).
Waar Van der Woud zich in de genoemde titels in de eerste plaats concentreerde op de stad en haar inwoners, richt hij zijn blik in Het landschap, de mensen op de provincie. De periferie stond in de loop van de negentiende eeuw door de nieuwe communicatie- en transportmiddelen meer dan ooit tevoren onder invloed van de stedelijke cultuur. Materialisme en utiliteitsdenken bereikten het platteland. Het landschap diende van nut te zijn, haar waarde te bewijzen. Agrariërs moesten het maximale uit hun areaal en kudde halen. De boer als fabrikant.
Ruim baan voor groei
Intensieve veeteelt en landbouw vinden hier hun oorsprong. Stagnatie en stilstand maakten ruim baan voor ontwikkeling en groei. “Het is belangrijk dat we weten waarom en hoe de weg naar intensivering werd ingezet, omdat we ons in de huidige tijd soms afvragen of er nog een weg terug is”, stelt Van der Woud halverwege.
Een routekaart naar de uitgang presenteert de auteur niet. Wel toont hij aan dat zoiets als de bio-industrie geen recent verschijnsel is. Hij zoomt in op een artikel uit 1897 in Eigen haard, dat verslag deed van de werking van de voorloper van de legbatterij. Jonge kippen en hanen werden met grof geschut vetgemest. De pluimveehouder stond in een met kippenhokken overladen draaibare cilinder en stak een rubberen slang in de keel van een kip. Met zijn voet bediende hij een pedaal waarmee vloeibaar voedsel de maag in werd geperst. Als een manometer aangaf dat de hen vol zat, draaide de kippencarrousel een fractie en was het volgende exemplaar aan de beurt.
Net als in zijn eerdere werk baseert Van der Woud zich op een keur aan dergelijke tijdschriftartikelen, rapporten en verslagen uit de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. De periodieken hebben klinkende namen als Schat der gezondheid, Praktische volks-almanak en Vragen des tijds; de vele citaten die hij er uitlicht zijn al even mooi.
Meesterlijk laat Van der Woud het verleden resoneren. Je hoort voorzitter mr. A.G.A. baron Sloet tot Oldhuis in 1891 haast spreken op de jaarlijkse netwerkbijeenkomst voor vooraanstaande landbouwkundigen: “Niet slechts met zijn krachtige armen, ook met het hoofd zal de boer moeten gaan zwoegen. De landbouwer zal zich meer en meer moeten gewennen als een gewoon lid der maatschappij op te treden, te handelen en vooral te denken.”
Machines, kunstmest en wetenschap maakten het steeds eenvoudiger de natuur naar de hand te zetten. Het leven op de boerderij onderging een metamorfose. Er werd efficiënter gewerkt, de productie ging omhoog, evenals de winst, en de boerin ‘heeft nu den tijd om een dame te worden’, aldus een sociograaf in 1925. Van der Woud: “Tijdloosheid verdween toen steeds meer mensen gingen geloven dat tijd geld is.”
Tijd was betrekkelijk
Zoals anno nu wordt terugverlangd naar de tijd waarin stikstof en quota de krantenkolommen nog niet domineerden, zo werd door sommigen in het verleden met heimwee gekeken naar wat Van der Woud samenvat als “het oude landschap waarin geen behoefte was aan exactheid en cijfers achter de komma. Tijd was betrekkelijk, de ruimte tussen zonsopgang en zonsondergang, de kerkklok in de verte.”
Volgens de baron-voorzitter had de agrariër in 1891 geen keus. Wie op het land werkte, moest zich aanpassen aan de vooruitgang. “Het is een offer dat hij moet brengen aan den tijdgeest.” De boer die zich moet conformeren aan de heersende denkwijze; soms is de negentiende eeuw niet ver weg.
Auke van der Woud (1947) werkte als hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Auke van der Woud
Het landschap, de mensen. Nederland 1850-1940
Prometheus
445 blz. € 29,99